Verhalen

De schaamte voorbij

04 november, 2016

In zijn jonge jaren woont Cor Couveld bij Hulp voor Onbehuisden. Hij werkt daarna meer dan veertig jaar bij het Wilhelmina Gasthuis en het Academisch Medisch Centrum, waar hij onder meer bijdraagt aan de vorming van de kunstcollectie. Lange tijd schaamt hij zich voor zijn verleden, totdat een bijzondere ontmoeting daar verandering in brengt.

Cor Couveld (1937) is een geboren en getogen Amsterdammer. Hij brengt de eerste jaren van zijn leven door aan de Cornelis Krusemanstraat in Zuid. Door een ernstige ziekte raakt zijn moeder verlamd als hij tweeënhalf jaar oud is. Hierdoor kan zij Cor en zijn jongere broer niet langer verzorgen. De vader ontloopt zijn verantwoordelijkheid en daarom worden de jongens in 1939 opgenomen bij Hulp voor Onbehuisden, bij de afdeling voor vrouwen en kinderen aan de Roggeveenstraat.
‘Ik heb daar welgeteld nog één foto van,’ vertelt Cor Couveld, ‘die heb ik vele jaren later van mijn moeder gekregen. Het is een groep jonge kinderen van HvO, ik moet er ook tussen staan, maar ik zou niet weten wie ik ben. Van de Roggeveenstraat weet ik niks meer. Ik weet wel dat ik in de oorlog ben overgeplaatst naar de Stadhouderskade, naar het internaat voor schoolgaande kinderen van Hulp voor Onbehuisden, dat werd later het Prinses Marijkehuis genoemd.

Hulp voor Onbehuisden Roggeveenstraat 1941

Snoep

Op zondag gingen veel kinderen op bezoek bij hun familie en mochten wij naar het Wilhelmina Gasthuis lopen, waar mijn moeder lag, in Paviljoen 2. De portiers daar kenden ons goed, wij konden altijd zo doorlopen. Mijn vader kwam ook, 10 voor twee om ons ons wekelijkse kwartje te geven. En vertrok weer. Wij kochten bij Jamin daar snoep voor of ijs, dat door ons zoveel mogelijk gelijk werd opgegeten. Want in het tehuis moest je snoep inleveren, dit werd dan gebruikt voor na de dagelijkse inname van de lepel levertraan, één lepel voor allemaal.

De ene foto van kinderen van Hulp voor Onbehuisden die Cor Couveld van zijn moeder kreeg. Hij staat erbij, maar weet zelf niet wie hij is.

Gevangen

Ik weet nog dat we vliegen vingen en in een doosje stopten. Daar zat een gedachte  achter, namelijk: wij zitten hier gevangen en die vlieg daarom ook. Het was een mooie zomeravond en wij moesten altijd om zeven uur naar de slaapzaal dat was niet leuk, ja en dan kom je tot minder leuke gedachten en handelingen.
Het was streng, het was op een bepaalde manier armoedig, je had helemaal niks, het was echt geen lolletje, maar er is nooit iets voorgevallen dat leek op misbruik of mishandeling. Ik erger me daarom aan radio- en tv-programma’s waarin alle tehuizen zo worden afgeschilderd.

Oorlog

Ik kan me nog twee namen herinneren van jongens die daar ook zaten: Huib Dekker en Cor van de Berg. Aan het eind van de oorlog was het vreselijk koud. We hadden geen schoenen, maar houtjes met singel bandjes onder onze voeten. Cor van de Berg zijn voorvoeten waren waarschijnlijk bevroren geweest en is toen dicht tegen de kachel aan gaan zitten. Hij had zwarte tenen gekregen en moest naar het  WG daar werden de beide  voorvoeten geamputeerd. Cor van de Berg kwam na weken terug bij ons. Heel zielig allemaal, maar zoals dat gaat, waren wij na een paar dagen zijn leed alweer vergeten en riepen hem met zijn bijnaam: Cor Bokkepoot.
Ik zie de binnenplaats nog zo voor me. Van de zusters herinner ik me zuster Scholten, zuster Smit, dat was een heel gymnastische type altijd aan het sporten, de al wat oudere zuster Van Vlaanderen, die in de Helmerstraat woonde, en zuster Hendriks, zij was nog jong , haar ben ik later vaak tegengekomen in het Wilhelmina Gasthuis als hoofdverpleegkundige van de Isoleerafdeling. Ik herinner me ook de portier, en een oude kok, dat was ook een aardige man. De directeur was een NSB’er.
Wij jongens hadden de bovenste etage. Je moest met je handen boven de dekens slapen. Dat is er zo ingeramd dat ik dat nog steeds doe, anders kan ik niet slapen.

Binnenplaats Stadhouderskade in 1943

Tweederangs

Ik was echt een moeilijk geval in die tijd. Ik wou niet naar school, ik wou helemaal niks. Ik heb zelfs en tijd niet willen eten, ik wilde gewoon dood. Dat was in de tijd dat ik me realiseerde dat ik nooit meer in een gezin zou komen. Heel lang heb ik gedacht dat ik een tweederangs burger was, omdat ik niet uit een normaal gezin kwam, maar uit een tehuis.

Selfmade man

Omdat ik niet naar school wilde, dachten ze dat ik achterlijk was en moest ik naar het BLO, de A.H. Gerhardschool in Oost. Er werd in die tijd bitter weinig aandacht besteed aan arme kinderen. Waarschijnlijk ben ik een van de weinigen die niet eens een diploma van de lagere school heeft. Ik heb alles zelf moeten leren, puur op wilskracht.
Toen ik ouder werd, ben ik verhuisd naar het jongenshuis van HvO aan de Prins Hendrikkade. In 1952 ben ik naar de ambachtsschool gegaan, de M.B.S. (staat voor Meubelmaker Behanger en Stoffeerders) en ook mijn diploma gehaald. Aan de Prins Hendrikkade heb ik tot mijn zeventiende gewoond. Dat huis werd gerund door een inwonend echtpaar, de directeur en zijn vrouw. Die vrouw was een beetje ziekelijk en kon niet werken en schoonmaken, dus dat deed ik, zo verdiende ik een paar centen.

Het Jongenshuis van HvO aan de Prins Hendrikkade in 1951, foto Jan Schiet

Werk

In 1953 ben ik bij de WSBZ (Was-, Strijk­, Bad- en Zweminrichtingen, red.) gaan werken, dat was het schoonmaakbedrijf van de gemeente, aan de Nieuwe Looierdwarsstraat. Zij wasten voor allerlei instellingen van de stad, zoals de ziekenhuizen, scholen, de GGD en andere gemeentelijke diensten, en deden ook facilitair werk, zoals stofferen van de gebouwen. Zo hebben we het hele stadhuis aan de Oudezijds Voorburgwal gestoffeerd en het huis van burgemeester d’Ailly behangen. Op scholen voorzagen we de gymnastieklokalen van kurk-linoleum.
Op een gegeven moment moest ik in militaire dienst, ik kwam bij de marine luchtvaartdienst. Hoe het precies zat, weet ik niet, maar als ambtenaar kreeg je na een jaar je salaris aangevuld, dus kon ik mooi sparen. Mijn vader heeft toen mijn spaarbankboekje en al mijn geld gepikt, we hadden de zelfde voorletters. Toen ik uit dienst kwam ben ik op kamers gaan wonen.

Overleefd

De scheiding van mijn ouders is ook heel schandalig gegaan, daar ben ik pas veel later achter gekomen, na de dood van mijn moeder. Mijn moeder heeft een papier moeten tekenen waarin zij zogenaamd toegaf dat zij “vreemd” was gegaan Terwijl ze al die tijd verlamd in het ziekenhuis lag. En dus aanleiding voor een echtscheiding had gegeven.
Mijn broer heeft hem daar voor een keer in elkaar geslagen, daar heeft hij nog voor gezeten, want die ouwe had hem aangegeven, maar ik geloof niet dat mijn broer daar ooit spijt van heeft gehad. Ik heb mijn vader ook een keer een hak kunnen zetten. Ik had met vrienden een paardenclub aan de rand van het Amsterdamse Bos overgenomen. Ik werd voorgedragen om voorzitter te worden, in de ledenlijst van de donateurs kwam mijn naam voor. Zelfde naam en voorletters. Ik heb het uitgelegd wie dat was en hij werd verder als lid geweigerd. Het mooiste is dat mijn moeder hem heeft overleefd, niet lang, maar toch.

Cor Couveld en zijn vrouw Elma in 2016

Schouwburg

Na de MLD kwam ik terug bij de WSBZ, maar toen kreeg je in 1958 de eerste bestedingsbeperking, een ander woord voor bezuinigingen, en zo kwam ik in de GAR, de gemeentelijke arbeidsreserve. Dan krijg je werk aangeboden bij de stadsreiniging en zo. Toen ben ik aan de slag gegaan als toneelmeester bij de Stadsschouwburg. Een leuke tijd, maar altijd onregelmatige diensten, want ik moest niet alleen stofferen maar ook de changementen op het toneel uitvoeren. Ik  woonde inmiddels dus op kamers en had daardoor geen mogelijkheden of tijd om een sociaal leven op te bouwen.

Thuiskomen

Toen kwam er in 1960 een plaats vrij als stoffeerder bij de bouwkundige dienst  van het Wilhelmina Gasthuis en dat voelde als thuiskomen. Ik kende die gebouwen door en door, als kleine jongen kwam ik er al, ik kende er een hoop mensen. Ik ben er gebleven en ben opgeklommen tot hoofdopzichter interieurzaken. In 1981 ben ik meeverhuisd naar het AMC.

Kunstcollectie

Willem H. Brummelkamp in 1965, foto Ron Kroon / Anefo

De kunstcollectie is tot stand gekomen door de reeds aanwezige kunstwerken van het WG en BG. Zij mochten net als andere gemeentegebouwen kunst uitzoeken bij de BKB (Beeldend Kunst Beheer) Ik ben in die tijd begonnen om de gangen aan te kleden met die kunstwerken. Prof. dr. Brummelkamp kwam in het WG als hoogleraar Chirurgie. Ik moest zijn nieuwe kamer inrichten. Ik heb hem zelf een schilderij laten uitzoeken uit mijn depot verkregen via de BKB. En daar is het contact en interesse ontstaan om hiervan een soort collectie te gaan maken voor het nieuw te bouwen ziekenhuis in de Bijlmer. Hij vroeg mij of ik in het bezit was van een lijst met namen van de kunstenaars. De professor had al in de gaten dat ik er wel kijk op had. Ik kende een groeiend aantal kunstenaars, kunsthandelaren en galeriehouders. Jaap Wagemaker, Constant, Corneille, Herman Krikhaar. Bij Karel Appel kwam ik aan huis om werk op te halen. We verzamelden een breed palet moderne Nederlandse kunst, we onderscheidden vijftien stromingen en zorgden dat de ontbrekende kunstwerken werden aangevuld. Deze  werden van het toegekende budget van het ministerie van Cultuur aangekocht.
Het heeft me altijd verwonderd, maar ik kon buitengewoon goed opschieten met bijna alle hoogleraren.

Op zijn Amsterdams

Bij het ontstaan van het  AMC, naast een forse nieuwbouw ook een fusie van het Binnengasthuis en het Wilhelmina Gasthuis, was er een facilitair hoofdopzichter teveel en kwam ik op wachtgeld om overigens meteen weer in dienst te komen bij de afdeling voorlichting vanwege mijn bemoeienis met de kunstcollectie. Er waren genoeg mensen die dat maar niks vonden. Terwijl er allerlei geleerde kunsthistorici in dienst waren, kon een gewezen stoffeerder toch geen rondleidingen geven? Ik deed dat op persoonlijke ervaring en niet zo elitair, maar meer op zijn Amsterdams met een beetje humor.

Claudia Cardinale

Claudia Cardinale

Uiteindelijk heb ik 41 dienstjaren vol gemaakt en ben op mijn 57e, krijg nou allemaal de kolere, met pensioen gegaan. En nu ben ik bijna tachtig.
Na mijn pensioen hebben we ons huis verkocht en zijn naar Saint-Paul-de-Vence in Zuid-Frankrijk gegaan om als huisbewaarder op de kastelen van miljonairs te passen. Ik heb daar bijvoorbeeld in de Rolls-Royce van Claudia Cardinale gereden, Willem Duys was onze buurman. Wij hebben er veel vrienden en vriendinnen aan overgehouden zoals Thérèse Steinmetz, die daar een galerie was begonnen. In haar kinderjaren woonde zij trouwens een paar huizen voorbij het kindertehuis.
We hebben later zelf iets in Frankrijk gekocht. Nu verdelen we onze tijd tussen Arcen in Limburg en het zuiden van Portugal, de Algarve. Portugezen zijn prettige en aardige mensen en alles groeit en bloeit er, vooral in de wintermaanden. De winters in Nederland zijn me te koud.

Nooit meer in een tehuis

Met moedwil heb ik zelf geen kinderen. Ik zou niemand willen aandoen wat mij is overkomen in mijn jeugd. Mijn broer heeft na het Prinses Marijkehuis in verschillende pleeggezinnen gewoond en heeft er toch een tik van overgehouden. Hij is na de grote vaart terecht gekomen in Nieuw-Zeeland en is daar getrouwd en heeft vier kinderen  gekregen. Wij hebben hem een keer bezocht, ook hij weet nog heel veel van de tijd in het Prinses Marijkehuis. Het heeft mij ook niet onberoerd gelaten. Daarom wil ik ook nooit van mijn leven in een bejaardentehuis. Ik heb genoeg in tehuizen gezeten, ik wil nooit meer afhankelijk zijn van de nukken van andere mensen.

Oranje

In 1990 was er een jubileum van het Emma Kinderziekenhuis en toen heb ik samen met twee kinderartsen een tentoonstelling samengesteld in het AMC over 125 jaar kindergeneeskunde. Prinses Juliana verrichte de opening en ik zou haar rondleiden. Het was niet de eerste keer dat ik haar zag. Kort na de oorlog is ze als koningin een keer op bezoek geweest bij de officiële tenaamstelling van het Prinses Marijkehuis. Een heleboel kinderen hebben toen met de kleine prinsesjes op het binnenplein gedanst. In het Prinses Marijkehuis moesten wij ieder zondagmorgen naar de kerk, deze kerk bevond zich tussen de Kalverstraat en het Rokin dichtbij de Dam. Als de Oranjes in Amsterdam waren, kwamen zij ook naar die kerk met de prinsesjes.

Pijnlijk

Prinses Juliana in 1990, foto Raymond Rutting

We begonnen met tegenslag, want uitgerekend twee dagen voor de komst van Juliana was het staatsieportret van Beatrix uit het AMC gepikt. Ik kende Wybe Tuinman, de man van Ans Markus, en via hem kon ik vliegensvlug een schilderij lenen, want we konden Juliana natuurlijk niet ontvangen zonder een portret van haar dochter.
Juliana bleek een heel aardig mens te zijn, ze was goed op de hoogte en buitengewoon geïnteresseerd. Ze nam er dan ook uitgebreid de tijd voor. Maar halverwege de rondleiding kwam de hofdame en verzocht ons om er een einde aan te maken, de prinses pakte mijn arm en vroeg mij stampvoetend of ik de rest wilde laten zien, ik heb haar verzoek uiteraard ingewilligd.

Nog steeds gevangen

Dat heeft indruk op mij gemaakt. Ik weet nog dat ik die avond thuiskwam, een whisky nam, het was een enerverende dag geweest, en bij mezelf zei: wat ben jij toch eigenlijk een klootzak. Ik schaamde me omdat ik in tehuizen had gezeten en voelde me een  tweederangs burger. Maar deze vrouw, die nota bene de machtigste vrouw van Nederland was geweest, zat nog steeds gevangen, zij kon op haar 81e nog niet eens doen wat ze zelf graag wilde. Zo zie je hoe betrekkelijk alles is. Sindsdien schaam ik me iets minder en stop in mijn verleden niet langer weg.’

 

Deel dit verhaal:

Meer lezen?

Bekijk dan al onze verhalen.