Bas van der Put (1978) woont in een satellietwoning van het Martien Schaaperhuis van HVO-Querido op IJburg in Amsterdam. Door fanatiek te sporten gaat hij zijn verslaving te lijf en zorgt hij voor een gezonde geest in een gezond lichaam. Bas is weliswaar verslaafd, hij is ook zoveel meer dan dat. Zijn verslaving is maar één kant van hem. Bas van der Put is een man met een bewogen verhaal, een atleet, iemand die nooit opgeeft. Zijn grootste doel nu: het contact met zijn kinderen herstellen.
Bas van der Put werd geboren in Rotterdam en verhuisde op zijn elfde jaar naar Sint Philipsland in Zeeland. ‘Dat was toen nog echt een heel klein dorp en zwaar gereformeerd, van die ouderwetse zwarte kousen,’ vertelt Van der Put. ‘Later gingen we in Sint Maartensdijk wonen, dat is daar vlakbij, op Tholen. Met mijn vader en twee halfbroers heb ik geen contact meer, met mijn moeder en mijn twee zussen wel. Dat wisselt een beetje, de ene keer spreek je elkaar wat meer, dan weer wat minder.
Als kind wilde ik dierenarts worden, want ik houd van dieren, wij hadden thuis honden, piranha’s en papegaaien, maar dat is er niet van gekomen, te laag opgeleid. Ik wilde ook graag naar de land- en tuinbouwschool, maar dat vond mijn vader niks.
Liever op mijn werk dan thuis
Ik ben naar de LTS geweest. Daar werd ik geschorst omdat ik in een knokpartijtje terecht was gekomen. Omdat ik nog leerplichtig was, ging ik toen naar de Levensschool, een soort vormingsinstituut. Tegelijkertijd ben ik vanaf mijn veertiende gaan werken op een tomatenkwekerij in Steenbergen, bij Arjen van Es. Op de fiets, twintig kilometer heen en twintig kilometer terug. Je begon om vijf uur ’s morgens met werken. Ik had toen een mooi, rood wielrenfietsje, ik mocht nog niet op de brommer. Toen heb ik speciaal vervroegd een sofinummer aangevraagd, dat was de voorloper van het Burgerservicenummer. Op de kwekerij beviel het me goed, ik was liever op mijn werk dan thuis, want daar ging het allemaal niet zo lekker. Op een gegeven moment ging ik ook op zaterdag en zondag werken. Je begint met plukken, dan sorteren en daarna kwam ik op de heftruck terecht. Mijn baas, een van de beste die ik ooit heb gehad, zei: daar staat het ding, ga maar oefenen.
Trekker
Daar heb ik ook trekker leren rijden, op een oude Deutz. Zo’n hoge en lage gearing, dat is even wennen. Je moet niet door te diepe kuilen rijden, zei mijn baas als ik ging gieren op het land. Maar hoe zie je het verschil tussen diepe en ondiepe kuilen met modder? Ik ben me op de tractor meerdere malen het apelazarus geschrokken, iedereen lachen natuurlijk. Tot mijn achttiende ben ik op die kwekerij gebleven en heb er veel geleerd. Ik heb er ook mijn naam aan te danken. Eigenlijk heet ik Sebastiaan, maar mijn baas noemde me altijd Bas en dat heb ik aangehouden.
Neergeschoten
Zoals ik al zei, ging het thuis niet zo lekker. Mijn ouders gingen uit elkaar, mijn moeder woonde tijdelijk ergens anders. Mijn moeder is toen ook nog neergeschoten bij een bizar incident waar wij allemaal niks mee te maken hadden. Toen zij in het ziekenhuis lag moesten wij naar familie in Rotterdam en Zuid-Scharwoude. Na driekwart jaar heeft mijn moeder zelf weer een huisje gevonden en konden wij weer terugkomen, maar op de een of andere manier ging dat niet meer, het werkte gewoon niet.
Kermis
Dus toen ging ik het huis uit en ben bij een kermisexploitant gaan werken, Ber Mobron. Zo had ik ook meteen onderdak, want ik sliep in de vrachtwagen. Wij hadden drie attracties: de Swing Bop, zeg maar een soort rups, de Can-can, dat is zoiets als een cake-walk, en de Beach Party, een draaimolen. We gingen van kermis naar kermis. Tilburg is natuurlijk een bekende grote kermis, maar Hengelo vond ik ook altijd gezellig.
Het leuke van de Swing Bob was dat wij hem helemaal opnieuw hebben opgebouwd en opgeknapt, daarna weet je haarfijn hoe het technisch in elkaar zit. En ik heb daar bijvoorbeeld ook figuren en letters leren schilderen. De kermis is wel een avontuurlijk bestaan, maar het is ook hard werken en hele lange dagen maken. Niet alleen op- en afbouwen, maar ook tijdens de kermis ben je steeds bezig om alles draaiend, schoon en netjes te houden. Het is werken, eten, slapen, meer niet. Vaak wilde de baas geen dag missen, dus was het ’s nachts afbreken, naar de volgende kermis rijden en meteen weer opbouwen.
Luilak
Je wordt niet alleen knecht genoemd, je bent het ook. Ik had het nog redelijk getroffen, ik had bijvoorbeeld een douche in mijn wagen en ik at met mijn baas aan tafel, dat was echt een uitzondering in dat wereldje. Uiteindelijk ben ik daar op een hele lullige manier weggegaan. We waren ergens in Noord-Holland waar Luilak werd gevierd, ik kende dat helemaal niet, maar het kwam er op neer dat jongens uit het dorp eieren naar de wagens zouden gooien. Dat wil je natuurlijk niet want ik zou het moeten schoonmaken. Dus toen ben ik de hele nacht wakker gebleven om dat te voorkomen en heb ik me verslapen. Ik kreeg geld voor de trein en kon mijn spullen pakken. Zoek het maar uit.
Zeeland
Thuis kon ik niet terecht, dus toen ben ik een beetje gaan rondkijken en ben ik blijven plakken in Vlissingen, waar ik bij een paar meiden en een vriend in huis ben getrokken. Vlissingen is ’s zomers prima, maar in de winter is het een dooie stad. In de zomer zijn er veel toeristen, negentig procent daarvan is Duits en die denken allemaal dat ze nog in Duitsland zijn. Als een Duitser in Amsterdam de weg vraagt probeert in het nog in het Engels, maar in Zeeland spreken ze gewoon Duits.
Kinderen
Zelf ben ik later in Amsterdam terecht gekomen. In 2009 zat ik in het Huis van Bewaring voor een geweldsdelict en toen ben ik op 5 mei 2010, Bevrijdingsdag, geschorst, omdat ik op die manier niet goed voor mijn kinderen kon zorgen, ik heb twee zoons: Gino, die is nu twaalf, en Joey van negen. Daarbij gold wel een aantal voorwaarden: niet drinken, geen drugs gebruiken en niet in het dorp komen waar ik was opgepakt. Dat is niet gelukt. Ik ben toch naar dat dorp gegaan, heb met een vriend de nodige pilsjes achterover geslagen en heb de auto gejat van mijn ex-stiefvader, die ook het slachtoffer was van mijn misdrijf. Nou ja gejat, eigenlijk meer geleend. We hebben er flink mee door de polder gecrost, dan kom je wel eens een paaltje tegen. Maar we hebben die auto weer min of meer teruggezet. Toen moesten we er wel vandoor en we besloten naar Zuid-Frankrijk te gaan op de fiets en met een tentje. Maar al in Lille begonnen de problemen, vooral over geld. We zijn uit elkaar gegaan en ik kwam via Duitsland in Groningen terecht bij een aardbeienboer, een aardige vent, bij wie ik een poosje heb gewoond en gewerkt. Later kwam ik weer in contact met mijn ex-vriendin, de moeder van mijn kinderen, en die zei: “jij bent ook een mooie, kom je vrij om voor je kinderen te zorgen en dan doe je dit.” En daar had ze natuurlijk groot gelijk in.
In een gewoon huis
En zo kwam ik op 12 juli 2010 in Amsterdam, de dag voordat het Nederlands elftal werd gehuldigd. Ik sliep onder een brug bij het Centraal Station en werd wakker met zes politieagenten om me heen. Ik dacht dat ik erbij was, maar het ging ze er alleen om dat ik daar niet mocht liggen. Toen ben ik via Exodus aan de Overtoom aan een slaapplaats gekomen. Later sliep ik ook bij het Leger des Heils aan de Oudezijds en bij het Passantenverblijf aan de Poeldijkstraat. Inmiddels had ik via Tempo-Team een baantje in de keuken van Artis gevonden. Dat ging heel goed. Ik ging bijvoorbeeld ook met een espressomachine het park door, dat is leuk om te doen. Daarna heb ik bij Joop van de Ende gewerkt in het Nieuwe DeLaMar Theater.
“Als ik heel actief ben, heb ik ook zin om allerlei andere dingen te doen, maar als ik niks doe is alles me teveel.”
Toen ben ik in november weer opgepakt. Dat was stom toeval, ik werd aangehouden voor een kapot achterlicht door agenten in opleiding die het helemaal volgens het boekje deden. Toen bleek dat ik op de telex stond en zogenaamd voortvluchtig was. In november 2014, dit soort dingen gebeuren bij mij altijd in november, ben ik bij HVO-Querido gekomen, in een zogeheten satellietwoning van het Martien Schaaperhuis. Komende november hoop ik een eigen huisje te krijgen. Het liefst in Amsterdam Oost, want dat ken ik nu een beetje, en het is dicht bij mijn werk. Maar de UMO [uitstroom maatschappelijke opvang, red.] is net een loterij, je weet niet waar je terechtkomt. Ik krijg dan nog een jaar begeleiding, vooral op het gebied van administratie en financiën. Dat heeft mij altijd behoorlijk wat moeite gekost.
Werk
Ik werk vijf dagen per week bij Basic Activering, dat zit naast het Martien Schaaperhuis. Eerst deed ik het als dagbesteding, nu werk ik 20 uur per week ’s middags als huismeester op een school in Bussum. Ik ben een soort conciërge en manusje-van-alles. Ik doe er schoonmaakwerk, klussen, dingen opknappen, onderhoud, enzovoort. In de zomervakantie zijn de kinderen natuurlijk vrij, dus dan kun je wat grotere dingen doen, zoals alle vloeren in de was zetten.
Ik werk ook nog bij Basic Activering zelf, op kantoor of in de werkplaats. Als ik straks mijn eigen huisje heb, is het wel wenselijk om meer uren te gaan werken, dan kan ik het geld goed gebruiken.
Sport
Ik ga zeker een paar keer per week naar de sportschool, vooral ‘s avonds. Ik heb altijd veel gesport, ook als kind al, ik voel me er gewoon goed door. Op mijn zesde zat ik op judo, later ben ik ook gaan boksen. Ik heb nog een tijd les gehad van Leen Jansen, dat was een echte bokslegende. Ook al op jonge leeftijd ben ik gaan fitnessen en trainen op aanraden van de huisarts en dat doe ik nog steeds. Opdrukken, gewichten, halters. Je kunt veel beter naar de sportschool gaan dan thuis gaan zitten blowen, daar word je alleen maar duf en futloos van. Je hoeft niet eens echt naar een sportschool; als het een beetje aardig weer is, ga ik ook vaak naar een veldje hier in de buurt waar allemaal toestellen buiten staan.
Sporten en bewegen geeft mij echt een kick, die adrenalinerush is heerlijk. Als ik na het sporten heb gedoucht en schone kleren aan heb, dan voel ik me echt heel erg goed, dan kan ik de hele wereld aan. Het klinkt misschien gek, maar het is een beetje alsof je een paar lijnen coke op hebt.
Zelfvertrouwen
Sporten helpt me ook bij mijn minderwaardigheidscomplex. Als je goed in je vel zit, ben je veel zekerder van jezelf. Sporten helpt mij ook om mijn verslaving tegen te gaan. De drang wordt daardoor veel minder. Als ik train, gebruik ik niet. Je boort andere energie aan, het geeft een positieve lading. Sporten is voor mij ook een uitlaatklep en een punt van rust. Door te sporten kan ik mijn hoofd leeg maken. Zo kan ik mij focussen op dingen die zin hebben en goed zijn. Met werken heb ik dat ook. Als ik heel actief ben, heb ik ook zin om allerlei andere dingen te doen, maar als ik niks doe is alles me teveel.
Daarnaast sport ik om aan te komen. Ik ben soms wat te licht van gewicht en spieren zijn zwaarder dan ander weefsel.
Toekomst
Ik ben nu stabiel genoeg om weer stap voor stap contact met mijn kinderen op te bouwen. Dat is het belangrijkste voor mij, dat is mijn doel. Ze wonen alle twee in een pleeggezin. Dat neem ik mezelf het meest kwalijk, dat ik er niet voor ze was toen ik gevangen zat. Terwijl ik donders goed weet wat het is om geen fijn thuis te hebben. Ik doe er daarom nu alles aan om mijn stabiele situatie verder uit te bouwen.
Eerst had ik alleen schriftelijk contact, later ook telefonisch en twee maanden geleden heb ik mijn oudste zoon echt gezien. Voor het eerst in zeven jaar! Ik had hem natuurlijk het liefst beetgepakt en bij wijze van spreken helemaal doodgeknuffeld, maar dat kon allemaal niet van Jeugdzorg. Hij doet ook aan sport, taekwondo. Het doet me goed dat hij daarvoor kiest. Maar als hij een andere sport had gekozen, zou ik dat ook fantastisch vinden hoor.
Ik wil eigenlijk verder niks bijzonders, ik wil een gewoon normaal leven. Iets dat ik nog nooit heb gehad en van huis uit ook niet ken. Het is misschien wat laat, maar het is voor mij echt tijd om te settelen. Mijn zoons, een huisje, eens een keer met mijn kinderen op vakantie gaan, barbecueën in een tuintje, een vriendin, misschien een klein bootje, dat soort dingen.’