De schrijver Simon Carmiggelt was een verwoed reiziger door de straten van Amsterdam. Hij bewoog zich in alle sociale geledingen van de stad en schuwde daarbij de zelfkant niet. Het is dan ook begrijpelijk dat onze organisatie zo nu en dan in zijn werk opduikt en is opgenomen in het tijdschrift van Hulp voor Onbehuisden. Een kleine bloemlezing.
Reclassering
Gedundrukt, de succesvolle recente bloemlezing uit het werk van Carmiggelt opent met het verhaal ‘Reclassering’ uit de bundel Honderd dwaasheden, waarin Kronkel verhaalt van een aardige nachtelijke ontmoeting met Daandelmeyer, een vriend van de schrijver, die bij de reclassering werkt.
Een uitstekende keuze vindt ook HVO in maart 1958, want dan wordt dit verhaal – inclusief twee illustraties en met toestemming van de Arbeiderspers – overgenomen in het huisorgaan van HVO, dat in die tijd ook als reclasseringsinstelling optreedt. Carmiggelt besluit met: ‘En huiswaarts gaande, heb ik aan het vak van Daandelmeyer gedacht, dat zwaarder is dan stukjes-schrijven…’
Kijk hier om dit verhaal te lezen uit het blad van Hulp voor Onbehuisden.
Avondje uit
Het verhaal ‘Avondje uit’ uit Een toontje lager (1959) gaat over een man met een zwaarmoedige dronk die uitgaat met zijn vrouw.
‘Maar het moeilijkst is het slot van de avond, als alle kroegen dicht zijn, want dan krijgt hij altijd over zich dat hij niet meer met haar onder één dak wil leven. “Ga maar weg,” roept hij dan. “Ik ga wel naar het Tehuis voor Onbehuisden. Dan ben ik eraf. Van jou. En van je mooie kinderen. En van de hele rotzooi.” En dan begint hij erheen te lopen, wankel doch vastberaden, zijn hoofd heldhaftig opgeheven.’
Oud zeer
In 1963 verschijnt opnieuw een verhaal van Carmiggelt in het huisorgaan van HVO. Dit keer is het ‘Oud zeer’ uit de bundel Haasje over (1957) dat in 1962 opnieuw wordt opgenomen in de verzameling Kroeglopen. Het is het verhaal van de timmerman Kist, habitué van een café op Kattenburg, die de staking van 1903 nog heeft meegemaakt.
‘Maar op een dag zei hij tegen me: “Ik woon nou in het tehuis voor onbehuisden.” Hij glimlachte somber. “’t is weer heel wat anders,” zei hij. “Veel vakmensen vin je er niet. Meer van die jongens die met iets langs de deur gaan. Maar het is er goed. Die meneer die dat leidt, dat is een hele goeie man. Als je er binnenkomt wor-je eerst gewassen. Het hele lichaam. En dekens kun je net zoveel krijgen als je wilt.”‘
Kijk hier om dit verhaal te lezen in het blad van Hulp voor Onbehuisden.
Droef
In Het Parool van zaterdag 19 maart 1966 staat onder de titel ‘Droef’ het verhaal van de ongelukkige Italiaanse gastarbeider Luigi die regelmatig ‘bij Onbehuisden op de Weesperzij’ terechtkomt.
‘Toen het laatst weer zo ver was – voor de zóveelste keer – gaf men hem daar te verstaan dat hij wel hulp kon krijgen, maar dat er toch een grens is aan geduld. Luigi zat er somber bij te knikken. Hij vond het ook. Hij beloofde beterschap in zijn zelfgemaakt Nederlands en daarna heen als een toonbeeld van neerslachtigheid. Diezelfde middag werd er bij de directeur van Onbehuisden op de deur van zijn kamer geklopt. Dat deed Luigi. Hij stond op de drempel, van hoofd tot voeten zó kletsnat dat het uit zijn broekspijpen lopende water een plas op de vloer vormde.
“Wat is er gebeurd?”
Hij wees door het raam naar de Amstel en sprak, onnoemlijk droevig:
“Her direktor. Luigi wille selfmoord. Maar Luigi kanne swemme.”‘
Kijk hier om dit verhaal te lezen.
Een optimist
Het verhaal ‘Een optimist’, opgenomen in de bundel Je blijft lachen (1968), gaat over een oude man die het even niet meezit. Hij woont jarenlang bij mensen in onderhuur, maar daar is een eind aan gekomen en hij staat op straat. Daardoor laat onze optimist zich niet uit het veld slaan:
‘Op het moment verblijf ik bij onbehuisden aan de Weesperzij. Tja, ’t is maar voor tijdelijk. Ik heb er nou vier nachten geslapen. Langer mag niet, maar die meneer heeft me een verwijsbriefje gegeven voor de sociale dienst in de Gerard Dou, dus daar ga ik straks effe naartoe, dan zal die meneer daar me er wel een nachtje bijgeven. Nee, dat komt wel goed.’
Tientje
In het verhaal ‘Tientje’ uit de bundel Elke ochtend opstaan (1973) haalt een man op het Waterlooplein herinneringen op aan vroeger. Om sneller een woning te krijgen via het CBH worden stevige ruzies gesimuleerd met de schoonvader bij wie hij en zijn vrouw inwonen. Om dit een beetje levensecht te doen lijken, gooien ze meubels op straat die ze daarvoor speciaal op hetzelfde Waterlooplein hebben aangeschaft. Het werpt zijn vruchten af.
‘M’n vrouw en het kind en ik werden naar onbehuisden gebracht. Behoorlijk van eten en drinken, hoor, maar je mocht er niet bij je vrouw slapen, dat was wel een beetje ongerieflijk. Twee weken hebben we er gezeten. Toen kregen we een mooie, vooroorlogse etage. Heel goedkoop, ik woon er nog.’
Een groot deel van Carmiggelts werk is nog altijd ongebundeld, dus er zullen ongetwijfeld nog de nodige schatten opduiken.