Manfred Buijs (45) woont al bijna vijf jaar in Betondorp, volgens hem een van de beste buurten van Amsterdam. Een eigen huis betekent voor hem dat hij er weer bij hoort en meedoet aan de samenleving. Hij woont daar via Discus, de afdeling van HVO-Querido die werkt volgens het Housing First principe.
Manfred heeft naar eigen zeggen ‘niet zo’n hele fijne jeugd gehad.’ Sinds zijn zevende jaar verblijft hij vooral in kindertehuizen en internaten. Hij maakt geen enkele opleiding af, raakt dakloos en komt al vroeg in aanraking met verdovende middelen.
‘De heftige emoties die in mij rondgingen, kon ik zo onderdrukken,’ vertelt Manfred, ‘de gevolgen had ik toen nog niet door. In een opvangcentrum heb ik Bianca ontmoet, de liefde van mijn leven en de moeder van Mariska, mijn dochter. Zij kwam uit een soortgelijke situatie. Er was direct een sterke band tussen ons. Ze was ook nog eens op dezelfde dag geboren. We waren allebei op zoek. Op zoek naar liefde, geborgenheid. Maar wij wisten niet hoe we dat elkaar konden geven. Wij zijn onder een verkeerd gesternte geboren. Er is wel een ongelooflijk mooie en fijne dochter uit voortgekomen.
Een naar mannetje
Ik heb vaak vast gezeten door al het gedoe waar ik in zat, ik gaf veel overlast. Voor de heroïne en cocaïne had ik per dag 150 tot 300 gulden nodig. Ik was een naar mannetje door het gebruik, een onaangenaam persoon. Ik had mezelf toen niet als buurman willen hebben. Dat zeg ik nu hè, toen zag ik dat niet. Ik vind het niet leuk dat ik zo ben geweest, ik ben wel des te blijer dat ik het heb kunnen omkeren. Blijkbaar heb ik toch ruggengraat. Mensen zeiden vaak tegen mij “jij bent geen knip voor je neus waard” en “jij komt nooit uit de goot.” Nou, mooi wel.
Tot 2007 ben ik zwaar aan de dope geweest. Aan het eind woog ik nog 58 kilo. Ik was zo moe, zo kapot, ik kon niet meer. Bij de Jellinek heb ik een overdosis genomen en een medewerker zag dat en heeft gehandeld, godzijdank, en zo kwam ik in het ziekenhuis en leefde. Dat was voor mij het omslagpunt.
Lekker burgerlijk
Daarna kreeg ik een plaatsje in de Veste en via een afkickkliniek, het Passantenhotel en de WOB kwam ik hier. Ik weet nog precies hoe het ging. Het was een mooie, zonnige dag. Ik was op mijn werk bij Pantar in Duivendrecht, waar ik mijn eigen wijk onderhield. Een jonge jongen van Discus belde op: “we hebben een huis voor je en we kunnen morgen gaan kijken.” Ik geloofde het niet en mijn baas, ik moest immers een dag vrij nemen, geloofde het ook niet. Het zag er prima uit, ik hoefde er weinig aan te doen. Een week later, op 21 juni 2011, woonde ik hier, in mijn eigen huis. Eigenlijk is dit mijn allergrootste overwinning. Sinds mijn jonge jaren heb ik nooit ergens langer gewoond dan een paar maanden. Ik vond nooit de rust om lang te blijven. Het heeft wel even geduurd voordat het ook als mijn huis voelde, maar ik zit hier nu al 58 maanden. Een “saai” en burgerlijk bestaan, ik wil niks anders meer, het mag van mij nog wel 58 jaar duren, ik heb nu eindelijk rust.
Ik heb mijn dochter terug, ik heb een huis, ik heb al jaren geen contact met justitie meer en ik ben schuldenvrij. Wie had dat ooit gedacht?
Rust
Een eigen huis betekent voor mij dat ik er weer bij hoor en mee mag doen. Ik heb zolang aan de zijkant van de maatschappij gestaan. Het huis geeft me zoveel rust, eindelijk een plek waar ik echt thuishoor en waar ik mag zijn wie ik ben.
Dakloos worden is iets wat iedereen kan overkomen, maar mij niet meer. Dat wil ik en kan ik niet meer. Ik heb dat leven zolang geleefd, het is helemaal geen leven. Ik heb zo hard geknokt om hier te komen, dat ik alles in het werk zal stellen om ervoor te zorgen dat het niet meer gebeurt.
Goede buren
Als ik eerlijk mag zijn, vind ik Betondorp een van de beste buurten van Amsterdam om te wonen. De rust die je hier hebt, na tien uur ’s avonds is het hier doodstil. Na bijna vijf jaar ken ik redelijk wat mensen in de buurt. Een goede relatie met je buren is belangrijk. Vertrouwde mensen, waar je zo nodig op kunt terugvallen, goedemorgen, goedemiddag, een praatje, een grapje, gewoon een beetje normaal doen.
Contact hersteld
In 2014 kreeg ik een brief van de FIOM waarin mijn dochter aankondigde dat ze mij zocht. Dat heb je als je woont, je hebt weer een adres, waardoor schuldeisers je weten te vinden, maar je krijgt dus ook goed nieuws. Ik heb meteen contact opgenomen en wist zoveel antwoorden op de vragen dat een DNA-test niet nodig was. In juni 2015 hebben we elkaar ontmoet en sindsdien hebben we contact. Ze is een hele pientere en stabiele vrouw. Ze heeft een baan bij een farmaceutisch bedrijf en ze studeert om zich nog verder te ontwikkelen. Het is ongelofelijk dat ik haar weer spreek. Dat is mijn tweede grote overwinning. Een huis, mijn dochter, meer heb ik niet nodig in mijn leven.’