Verhalen

Marijkehuis

24 april, 2012

Van 1937 tot 1973 heeft HVO een internaat voor schoolgaande kinderen gehad aan de Stadhouderskade 84 in Amsterdam. Deze afdeling werd vanaf 1947 het Prinses Marijkehuis genoemd. Ben Onink (Diemen, 1947) woonde er van 1960 tot 1965 en haalt herinneringen op.

Ben Onink: ‘Mijn vader ging dood toen ik zeven jaar oud was, toen mijn moeder overleed was ik dertien. Als ik al mijn pleegvaders en -moeders meetel, heb ik acht ouders gehad. Het Marijkehuis was een verzamelplaats van gebroken gezinnen. Mijn moeder heeft mijn twee broers Cor en Hans en mij zelf bij het Marijkehuis gebracht. Wij hadden een heleboel ooms en tantes. Toch ben ik daar in mijn hele jeugd maar één keer geweest. Toen mijn ouders dood waren, heeft geen oom of tante nog naar ons omgekeken, ze kwamen nooit bij ons op bezoek. Wij woonden buiten Diemen, langs het spoor. Dat was heel primitief, met water uit een put en zonder elektriciteit. Vanuit de oorlog zat er ellende, ik ben er nooit achter gekomen wat er precies aan de hand is geweest. Misschien had mijn moeder iets gehad met een Duitse soldaat of zoiets, ik weet het gewoon niet, maar is iets geweest waardoor wij een soort paria’s waren. Ik vermoed dat de Kinderbescherming heeft ingegrepen. Als je jong bent, verstop je alles, je kijkt dan niet terug, dat komt pas later, misschien is dat ook wel beter.

Keurig

Piet Brulleman was de begeleider van onze groep. Hij is heel lang bij HVO gebleven en later nog jaren directeur van de Roggeveen geweest. Wij waren zijn eerste groep, hij kwam uit het bedrijfsleven en scheelde maar veertien jaar met ons. Ik denk dat wij daarom altijd een beetje speciaal voor hem zijn gebleven. Pietje Brulleman was ook op ons trouwen. Hij kwam uit een gereformeerd nest en was hele bevlogen man met veel geduld. Ik heb nog een tekening1 uit die tijd van onze groep. Het is meer een collage, later zijn diverse tekeningen samengevoegd. Ik sta erop, keurig met een das en de haren gekamd, samen met een heleboel andere jongens en Piet Brulleman.

Marijkehuis, Ben Onink, met schep

Gluren

Toen ik kwam was Teutscher directeur van het Marijkehuis. Dat was echt een boef van de oude stempel, die kon heel hard slaan, dat was helemaal geen leuke man. Wij noemden mensen van de begeleiding geen zuster, maar juffrouw of mejuffrouw. Je had Klijnsma, dat was een hele lieve vrouw, je had Melis en Schol, die had een zwarte kat. Soms mocht je met twee kwartjes naar de slager om poulet voor dat beest te halen, dan was je wat.
Je sliep op zaal, met vijftien man. Er waren geen stapelbedden, maar het was niet ruim, het was op rij bed, kastje, bed, kastje etc. De jongens sliepen op de derde etage. Wij gluurden op de trap altijd naar de meisjesafdeling, dat mocht natuurlijk niet.
Ik herinner me de familie Hornung van wie de moeder in Amerika zat. Die belde op afgesproken tijden op. Er waren maar twee telefoons in huis, bellen was bijzonder, dat kun je je nu niet meer voorstellen.

Ben Onink met de tekening van Hendrik Paulides van de jongens uit het Marijkehuis

Eelt

Er komt in een tehuis een soort gelatenheid over je. Je komt daar en dat is het dan, je bekijkt het maar. Je krijgt een soort eelt op je ziel. Wij waren ons hele leven al in de steek gelaten. Vergeleken met nu is het anders, maar als ik het vergelijk met hoe het thuis was, dan hadden we het zo slecht nog niet in het Marijkehuis. Als je geen familieband kent, dan mis je het ook niet. Je hebt geen vergelijking om te maken. Ik wist niet wat er in de wereld speelde, wij kwamen nooit bij andere kinderen thuis.
Je had in kinderen die er via de Kinderbescherming zaten en anderen via Humanitas. Die hadden net iets meer kleren en groene merkjes, wij hadden rode wasmerkjes, ik had GH 14. Geen luxe hoor, je kreeg één keer per week een schone onderbroek.

Bevroren

’s Zondags gingen we wel eens naar huis. Dan speelden we in de polder. Slootje springen, fikkie stoken op het spoor, schaatsen. Later kwamen langs het spoor dahliakwekers uit Amsterdam te wonen, die mensen hadden ook kinderen. Ik het begin zetten ze hun gereedschap bij ons neer. Toen moeder overleed, namen zij ons wel eens mee of gingen we bij ze eten. Die mensen kenden hun sociale plicht.
In de tijd van het Marijkehuis zat ik op school aan de Looiersstraat, achter het Weteringcircuit. Na de lagere school ging ik samen met Brulleman solliciteren. Eerst als tegelzetter, mijn vader was tegelzetter, maar al snel ben ik het timmervak ingerold. Ik ben ruim 46 jaar timmerman geweest, onderhoud en verbouwingen, monumenten, kerken, ik ben nu drie jaar met de VUT. Op mijn veertiende ging ik ’s morgens om zeven uur vanuit het Marijkehuis met de pont naar Noord, naar mijn werk. In de winter van ’62-’63 was het soms zo koud dat de melk in je beker bevroor. ’s Avonds ging ik naar de ambachtsschool. Ik ben in militaire dienst geweest. In het leger hebben mensen met een sterretje meer altijd gelijk. Daar kan ik niet tegen, mensen die op hun strepen staan.

DC-8

We hebben een keer met een heleboel andere kinderen, ook van het Burgerweeshuis, een rondvluchtje gemaakt boven Nederland in een DC-8 van de KLM. Een of andere rijke Amerikaan had dat georganiseerd.
We gingen naar het Scapinoballet en op dinsdag naar de Cineac. Ballet, daar snap ik nog steeds niks van, ik zal wel een cultuurbarbaar zijn. We hadden Sinterklaasfeest in het Minerva Paviljoen, dat is later nog afgebrand.
Ik heb samen met Heldring, dat was de baas van heel HVO, de avondvierdaagse gelopen, in de regen. We gingen met zomervakantie naar een school in Arnhem. Mijn oudere broer ging toen naar Nunspeet, die zaten in legertenten. Later gingen we met een groepsleider, Faber heette die, op de fiets naar Luxemburg. Op gewone stadsfietsen en dan sliepen we in jeugdherbergen. Nog later gingen we met de fiets naar Koblenz in Duitsland, via de Rijn heen en langs de Moezel terug.

Beste bedoelingen

Je had een conciërge, Van den Busken, een aardige man was dat, die was tegelijk ook stoker. De centrale verwarming werd op kolen gestookt. Als jongen moet je daar vaak bij helpen. Het was een forse ketel en het was nog een hele kunst om die kolen goed achterin te krijgen, je moest echt mikken. Ik deed veel klusjes in huis en alles met de hand, toen had je nog geen accuboormachines.
Sommige jongens zijn goed terecht gekomen, anderen niet. Je zag ook jongens het slechte pad opgaan. Sommigen konden al vroeg alle sloten openmaken. Mijn jongste broer wilde helemaal niks, niet leren, niks. Hij was altijd moeders apengatje geweest, voor hem was het een hel.
Slechte mensen heb je overal, maar de meeste medewerkers hadden het hart op de goede plaats. Ik denk dat 95% met de beste bedoelingen werkte met de mogelijkheden die ze toen hadden. Ik kijk op niemand terug met nare gevoelens. Er waren vrij veel oude vrijsters in dienst.

Beter

We hebben een keer een reünie gehad in Huize Pax. Ik weet nog goed, Babs Smit, dat vond ik vroeger een hele mooie meid, zij was voor mij Sophia Loren, maar op die reünie herkende ik haar niet eens.
Het doet me niks dat het Marijkehuis is gesloopt, ik vond het architectonisch nog wel de moeite waard, het was echt een groot pand met een mooie zolder, maar verder doet dat me niks, het zijn maar stenen, het gaat mij om de herinneringen.
Een begeleider nam ons wel eens mee naar buiten, die wilde zelf ook niet binnen blijven in het weekend. Dan gingen we bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd kijken bij zijn zuster of op bezoek bij een andere zuster op een camping. Dat bevalt een jongen van achttien wel. Zo heb ik mijn vrouw ontmoet, wij zijn in 1969 getrouwd. In 1971 hebben we een dochter gekregen en in 1973 een zoon. Inmiddels hebben we ook vier kleinkinderen. Ik heb het voor mijn kinderen altijd beter willen doen dan ik het heb gehad. Ik heb teveel ellende gezien, teveel gebroken gezinnen, ik slik liever een keer meer.’


1 De tekening is van Hendrik Paulides (1892 – 1967), tekenaar, graficus en schilder, die zijn opleiding volgde aan de Rijksacademie van Beeldende kunsten in Amsterdam, die naast het Marijkehuis was gevestigd. Paulides geniet vooral bekendheid met Indonesische taferelen.

Deel dit verhaal:

Meer lezen?

Bekijk dan al onze verhalen.