Verhalen

Krijg toch allemaal de kolere…

31 maart, 2016

Duizenden levensechte straatschoffies en kwajongens bevolken van 1914 tot 1956 voor korte of langere tijd het Observatiehuis van Hulp voor Onbehuisden aan de Amsterdamse Vosmaerstraat. Verreweg de bekendste bewoner van dit huis is echter een fictief personage: Franciscus Aloysius Gerardus Vrijmoeth, beter bekend als Ciske de Rat.

Na twee succesvolle films, in 1955 en 1984, en recentelijk twee drukbezochte en goed gewaardeerde musicals over Ciske de Rat zou je bijna vergeten dat de belevenissen van deze Amsterdamse straatjongen voor het eerst zijn opgetekend in een serie boeken. Dat is de trilogie van Piet Bakker (1897-1960), bestaande uit Ciske de Rat (1942), Ciske groeit op (1943) en Cis de man (1946). In tegenstelling tot de laatste film, met de Danny de Munck in de onvergetelijke titelrol, en de musicals volgen we in de boeken het verhaal van Ciske door de ogen van een jonge idealistische onderwijzer. Deze meester Bruis is een van de weinigen die Ciske serieus neemt. Hij ontpopt zich gaandeweg als zijn beschermer en wordt later zijn voogd.

Pro Juventute-klantje

Het is van meet af aan duidelijk dat Ciske geen gemakkelijke jongen is. Hij wordt al op de eerste bladzijde van het eerste boek geïntroduceerd als een bekende van de politie en een ‘Pro Juventute-klantje.’ Pro Juventute, door Ciskes moeder steevast verbasterd tot ‘Projuuftuut,’ is een voormalige particuliere vereniging voor jeugdreclassering en gezinsvoogdij, een voorloper van Bureau Jeugdzorg. G.H. Honing, de hoofddirecteur van Hulp voor Onbehuisden, treedt halverwege de jaren ’20 van de vorige eeuw toe tot het bestuur van deze vereniging, dus in de tijd dat het boek speelt.

Kinderpolitie

Het Observatiehuis wordt in Ciske de Rat voor het eerst ter sprake gebracht door rechercheur Muysken van de kinderpolitie.

Hij heeft drie weken in een Observatiehuis gezeten. Dat was na dat gapperijtje. En in die weken heeft ie geen kik gegeven. Maar letterlijk niet één bek open gedaan! Da’s de Rat hè? De meeste kinderen huilen als ze naar het Observatiehuis worden gebracht en ze huilen – als ze er weer uit moeten. Da’s casueel hè? Maar onze Cis ging er zwijgend heen en kwam er zwijgend uit. Net een fakir, die zich een week of wat van de buitenwereld afsluit. Meneer Arnoldi, de directeur, een verstandig man overigens, heeft er een heel rapport over geschreven.

Jaren dertig

Meneer Arnoldi is, net als de Rat, een fictief personage. Hoewel jaartallen in het boek aanvankelijk niet worden genoemd, valt af te leiden dat het begin van het verhaal omstreeks 1930 speelt. De directie van het Observatiehuis wordt in die tijd gevormd door F.R. Numan en Daniël Mulock Houwer. De rapporten waar hier gewag van wordt gemaakt, berusten wel degelijk op werkelijkheid. Sterker nog, het observeren en rapporteren zijn zo ongeveer de belangrijkste taken van het Observatiehuis.

Veilig in het Observatiehuis

Het Observatiehuis komt opnieuw in beeld na de belangrijkste dramatische wending in het eerste boek: de dood van Ciskes moeder door zijn toedoen. Onze held is hierna op de vlucht en de rechercheur van de kinderpolitie klopt aan bij meester Bruis. ‘Die komt wel terecht,’ aldus Muysken, ‘al zal ik toch blij zijn, als ik hem veilig en wel in het Observatiehuis heb.’ Meester Bruis pleit voor zijn pupil bij mr. Van Loon, de kinderrechter. ‘Wat zou u dan willen,’ riposteert de rechter, ‘dat we de Rat maar uit het Observatiehuis wegnamen en tegen hem zouden zeggen: “Jongen, jongen, dat was niet mooi van je!”’ Meester Bruis wil Ciske graag bezoeken in het Observatiehuis en dat kan.

Het voormalige Observatiehuis honderd jaar na de bouw

Het voormalige Observatiehuis honderd jaar na de bouw

Kinderenbajus

Als Ciske zich meldt bij het gezag via tante Jans, stelt de politie haar gerust. Hij hoeft niet naar de cel maar gaat ‘naar ’t een of andere huis (…) waar ie vroeger ok wel es geweest was.’ Het Observatiehuis dus. Meester Buis stelt zijn klas gerust, Ciske is in een huis waar goed voor hem wordt gezorgd. ‘Hij is in een huis, waar hij vroeger ook al eens geweest is en waar hij het nooit naar heeft gevonden.’ Buis noemt het Observatiehuis voor zichzelf wel knarsetandend de ‘kinderenbajus.’ Hij telefoneert met Arnoldi van het Observatiehuis voor een afspraak om Ciske daar te bezoeken. ‘Persoonlijk was hij daar geen voorstander van,’ zegt deze Arnoldi, maar het gebeurt wel.

Slachtoffers van hun milieu

De heer Arnoldi instrueerde mij in zijn kamer, waar het hygiënisch naar boenwas rook. Hij was een magere man met donkere, verstandige ogen en rustige, zelfs koele manieren. Nogmaals gaf hij mij de verzekering, dat hij geen voorstander was van bezoek aan de kinderen, die aan zijn hoede waren toevertrouwd. ‘De practijk heeft uitgemaakt, dat zo weinig mogelijk contact met de buitenwereld het beste voor ze is,’ zei hij. ‘Dat klinkt wel hard, maar u moet niet vergeten, dat de meeste van mijn klanten slachtoffers van hun milieu zijn. Hoe minder ze aan dat milieu herinnerd worden, des te beter her voor ze is.

Voormalig Observatiehuis anno 2017

Voormalig Observatiehuis anno 2017

Ontwrichte ziel

Meester Bruis probeert Ciske te troosten, maar heeft er zelf een hard hoofd in. ‘Straks zou ik hem moeten achterlaten in dit Observatiehuis, waar de Rat een ernstig, misschien wel een interessant geval zou wezen. Men zou goed voor hem zorgen, maar zou een mijnheer Arnoldi met zijn verstandige ogen hen enige lafenis kunnen bieden voor zijn ontwrichte ziel?’ Bij het afscheid van Bruis en Ciske komt Arnoldi de kamer binnen. ‘Wees nou flink jongen,’ zei hij niet onhartelijk. ‘Toe ventje…’ En zo eindigt het eerste deel van de trilogie in het Observatiehuis.

Ciske groeit op

Deel twee, Ciske groeit op, sluit hier op het gebied van tijd, ruimte en handeling naadloos op aan en gaat derhalve gewoon verder in het Observatiehuis waar Ciske op zijn vonnis wacht. Tegen zijn verwachting ontvangt meester Bruis een uitnodiging van de ‘gereserveerde en beheerste Arnoldi’ om Ciske te bezoeken. De directeur van het Observatiehuis heeft daar een bedoeling mee. Het is hem namelijk opgevallen dat Ciske zich bij het vorige bezoek van Bruis voor het eerst een beetje open opstelde, terwijl hij doorgaans zeer gesloten blijft. Arnoldi hoopt op een herhaling, wat ook gebeurt. Meester Bruis probeert de kinderen in de klas gerust te stellen. Hij vertelt dat de medewerkers van het Observatiehuis ‘heel geschikt’ voor Ciske zijn. ‘Zo’n Observatiehuis is eigenlijk een soort strenge kostschool. Leuk is het er natuurlijk niet, maar de kinderen hebben het er goed,’ aldus Bruis. De klas laat zich uiteraard niks op de mouw spelden.

Koninginnedag bij het Observatiehuis in 1936

Koninginnedag bij het Observatiehuis in 1936

Als de zaak van Ciske voor de rechter komt, is Arnoldi van het Observatiehuis een van de getuigen. Deze laat zich gunstig over Ciske uit. ‘Zelfs de heer Arnoldi, die toch weinig blijk had gegeven van overdreven sympathie voor Cis, liet geen woord tot zijn nadeel horen.’ Als de Officier van Justitie een sarcastische opmerking maakt, neemt Arnoldi het ‘flink’ voor onze held op. Ciske wordt veroordeeld tot een half jaar tuchtschool met aftrek van zijn drie maanden in het Observatiehuis.

Cis de man

In het laatste deel van het drieluik, Cis de man, maken we een sprong in de tijd. Hier is het duidelijk wanneer het verhaal begint, namelijk tijdens de mobilisatie in 1939. Meester Bruis en Ciske komen elkaar weer tegen in het leger, als wachtmeester en soldaat. Later kunnen we de fabel nog preciezer dateren, want beiden nemen deel aan de gevechten om de Grebbeberg die woeden van 11 tot 13 mei 1940. Ciske bekent meester Bruis dat zijn tijd bij hem in de klas een gelukkige periode in zijn leven was, ‘voor mij is het regelrecht de hemel geweest. En daar werd ik ineens uitgekieperd en in de hel opgesloten. Eerst in dat Observatiehuis, waar ik ‘m kneep als een dief, toen in de tuchtschool.’ Op de allerlaatste bladzijde duikt het Observatiehuis nog eenmaal op. ‘Meneer Bruis,’ zegt Ciske, ‘in dat Observatiehuis heeft u eens net zo voor mij gestaan. Ik was toen bang, God zo ongelukkig. Als u eens wist, wat een kracht er toen van u uitging. Ik voelde, dat er iemand was, die van me hield en dat heeft me gered.’

Koninginnedag bij het Observatiehuis in 1936

Koninginnedag bij het Observatiehuis in 1936

Ontvangst in de pers

Hoewel op de titelpagina van de eerste druk 1941 als jaar van uitgave wordt vermeld, verschijnt Ciske de Rat in werkelijkheid in de zomer van 1942 bij uitgeverij Elsevier. Dergelijke antedatering is niet ongebruikelijk tijdens de oorlog. In dit geval komt het omdat Bakker geen lid is van de Kultuurkamer en daarom geen papier krijgt om een boek te laten drukken, zoals vanaf 15 februari 1942 verplicht is. Ciske de Rat wordt nergens laaiend enthousiast maar over her algemeen tamelijk welwillend besproken en verkoopt al vrij snel uitstekend. De recensent van De Telegraaf spreekt in juli 1942 lovend van een ‘Wonderlijk-mooi verhaal van een kleinen Izegrim,’ en wijst op Ciskes literaire voorvaderen: Paljas van A.C.C. de Vletter en Boefje van M.J. Brusse.

Sympathiek

‘Onze literatuur kent reeds vele jongetjes van dit genre: Boefje, Merijntje Gijzen, Bartje. De Rat is een nieuwe in de rij en als zoodanig niet origineel, maar de manier waarop zijn levensloop behandeld wordt is sympathiek en het pakt den lezer dadelijk,’ volgens het Dagblad van het Zuiden. Als voorlopers van Ciske noemt de Arnhemsche Courant nog Koen van Jan Mens en Flipje van Johan Fabricius. De krant vindt dat ‘Bakker het zich weer eens te gemakkelijk gemaakt. Hij schrijft té vlot, té “aardige stukjes in de krant”-achtig,’ ook al is het ‘innemend’ en ‘recht uit het hart.’

Bestseller

Volgens het Algemeen Handelsblad is ‘alles in dit boek is tot zichtbaar leven geworden.’ De Haagsche Post vindt dat Bakker ‘vlot en boeiend’ schrijft en treft in het boek ‘waarlijk diep ontroerende passages.’ Zelfs de fascistische krant De Schouw, orgaan van de Nederlandse Kultuurkamer, kan het boek waarderen, ook al heeft de recensent bezwaren tegen het slot, want deze ‘climax doet toch wel een beetje te Amerikaansch aan en hoort niet thuis in dit overigens zeer natuurlijke en volksche boek.’ En volks is een groot compliment uit deze hoek. Volgens Het Volk heeft Piet Bakker het grootste succesboek van 1942 geschreven. In juli, augustus en september van 1942 staat Ciske de Rat in de top vijf van beste verkochte boeken, meldt de Haagsche Post, in oktober, november en december voert het boek de lijst zelfs aan. In januari 1943 is het boek nog steeds de bestseller, meldt de Amigoe di Curaçao.

Werkplaats op de zolder van het Observatiehuis, 1939

Werkplaats op de zolder van het Observatiehuis, 1939

Toneel

Eind 1946 brengt het Nederlands Volkstoneel Ciske de Rat op de planken, gebaseerd op de gelijknamig roman. De reeks start op 21 november met een galavoorstelling in de Amsterdamse Stadschouwburg die wordt georganiseerd door Pro Juventute, aldus De Tijd. Mieke van Oorschot, de zus van de uitgever, speelt Ciske, Guus Verstraete sr. vertolkt meester Bruis. Het stuk loopt goed, op 13 september 1947 speelt het gezelschap de 200e voorstelling, meldt De Waarheid.

Dickens

‘Het was al weer twaalf jaar geleden, dat ik het laatst een bezoek bracht in dat Kinkerbuurtse straatje, met die huizen “triest maar netjes,” en dat ene grote gebouw: Het Observatiehuis voor jongens,’ schrijft Piet Bakker op 11 juli 1953 in Elseviers Weekblad. Het is het eerste van een serie van drie artikelen van Bakker, geïllustreerd door Cees Bantzinger, over het Observatiehuis van HvO. Deze serie, onder de titel Ontspoorde jeugd, is niet bedoeld om literaire herinneringen op te halen, maar om op niet mis te verstane wijze misstanden aan de kaak te stellen.

Het Observatiehuis, tekening van Cees Bantzinger in 1953 in Elseviers Weekblad

Het Observatiehuis, tekening van Cees Bantzinger in 1953 in Elseviers Weekblad

Kriegel

‘Ik moest er toen zijn, omdat ik wilde weten, waar mijn papieren kind Ciske de Rat terecht kwam. Het huis maakte een wel redelijke indruk, maar bij mijn tweede visite werd ik op de stoep al een beetje kriegel.’ Bakker moet aan Dickens denken, hij vindt het Observatiehuis armetierig en vaal. Als hij adjunct-directeur H. van der Wal onomwonden vertelt het tehuis maar een gribus te vinden, krijgt hij bijval en een verhaal over schamele subsidie. Er zijn weliswaar plannen voor renovatie, maar Bakker denkt dat er niets behoorlijks van het gebouw te maken is. Hij pleit voor nieuwbouw aan de rand van de stad.

Jongens op de binnenplaats van het Observatiehuis in 1950

Jongens op de binnenplaats van het Observatiehuis in 1950

Arme bliksems

‘Wij hebben hier te doen met een stel arme bliksems, maatschappelijk en moreel bedreigde mensen,’ aldus Bakker over de bewoners. ‘Wie de observatierapporten leest, zal zich wel wachten om van “eigen schuld” bij die jongens te reppen, maar wellicht beter beseffen, aan welke kleinigheid het is toe te schrijven, dat onze eigen kinderen niet in een Observatiehuis terecht zijn gekomen.’ Piet Bakker begrijpt niet waarom het Observatiehuis een onderdeel van Hulp voor Onbehuisden is, behalve dan dat het ooit door ‘de merkwaardige heer Jonker’ is opgericht. Het zou volgens hem net zo goed bij de gemeentelijke reinigingsdienst kunnen horen. ‘Het zou mij niet verwonderen, indien het Observatiehuis er in H.V.O. zo’n beetje bijging. Het heeft er immers organisch geen zier mee te maken.’ Bakker legt de blaam niet bij Hulp voor Onbehuisden, integendeel.

Bajes

Ik wacht er mij wel voor een verwijt te richten tot het bestuur van H.V.O. Het is aan het verantwoordelijkheidsbesef van dit bestuur toe te schrijven dat dit college niet reeds lang geleden heeft gezegd: “Moedertje Overheid, doe het zelf, wij passen ervoor om op deze wijze door te gaan!” Dan zou het Rijk gedwongen zijn geweest, een nieuw Observatiehuis te bouwen, hetgeen een slordig millioentje zou hebben gekost.

De schrijver heeft vooral kritiek op het ‘bajesachtige’ karakter van het huis en pleit ervoor van het Observatiehuis een open inrichting te maken. Volgens hem vertroebelt de gevangenissfeer de heldere indruk die we van de jongens zouden moeten proberen te krijgen. ‘De sleutel verdringt het beeld,’ aldus Bakker.

Jongens in het Observatiehuis, tekeningen van Bantzinger in Elseviers Weekblad, 1953

Jongens in het Observatiehuis, tekeningen van Bantzinger in Elseviers Weekblad, 1953

Het Observatiehuis nu

Het Observatiehuis, het eerste huis van Hulp voor Onbehuisden ooit laat bouwen naar een ontwerp van de architect Jan de Meyer, wordt in 1914 in gebruik genomen. Het Amsterdamse Observatiehuis voor jongens is niet het eerste van ons land. Den Haag (1906) en Groningen (1912) gaan hierin voor, maar met plaats voor tachtig jongens is het wel heel lang het grootste. Het doel van het tehuis is, in de woorden van Tjitte Jonker, oprichter van Hulp voor Onbehuisden, jonge knapen te bewaren voor de gang naar het Huis van Bewaring. Het Observatiehuis is de afdeling van HvO die de meeste controversen, discussies en conflicten oproept, zowel intern als extern. Een terugkerend probleem is de kwestie tussen Amsterdam en het Rijk. In het Observatiehuis worden namelijk zowel van gemeente- als rijkswege jongens opgenomen, maar beide partijen vinden voortdurend dat de ander hier meer aan moet bijdragen. Hulp voor Onbehuisden sluit het Observatiehuis in 1956.

Passend

Het pand aan de Vosmaerstraat staat er nog altijd in zijn volle glorie en is nu een wooncomplex (zie ook de website Amsterdam op de kaart). De bewoners zijn zich terdege bewust van de roemruchte geschiedenis van hun gebouw. Want op hun eeuwfeest in 2014 is er niet alleen een causerie van de historica Irene van der Linde, die 1993 met Stoute jongens: van boefjes tot pupillen een geschiedenis van het Observatiehuis van HvO publiceert Men vertoont ook een passende film: Ciske de Rat!

Deel dit verhaal:

Meer lezen?

Bekijk dan al onze verhalen.