Verhalen

Ontdekkingsreiziger in ruste

11 mei, 2021

Gies Beszelsen woont alweer een paar jaar heel rustig en tevreden bij De Veste, een woonvoorziening van HVO-Querido in Amsterdam West. Zo’n min of meer geregeld leven is voor hem geen vanzelfsprekendheid. Vanaf eind jaren ’90 is hij jarenlang een van de bekendste daklozen van Amsterdam en geldt hij als het romantische toonbeeld van de zelfbewuste stadsnomade.

‘De media hebben veel belangstelling voor de “bewust ontheemde” Gies Beszelsen, die voor de ingang van het voormalige Du Midi zijn tenten heeft opgeslagen,’ noteert het tijdschrift Ons Amsterdam in 2002. ‘“Het is hier een druk punt vanwege het Apollohotel. Ik heb dan ook regelmatig Amerikaanse, Franse en Engelse dames op bezoek,” biecht de voormalige boekhouder op tegen een verslaggeefster van het Algemeen Dagblad.’
Dat Gies uitgerekend op die plaats in Amsterdam meermaals zijn tentje opslaat is geen toeval.

Mooie plek

Gies Beszelsen in 2000 in het Dienstencentrum

‘Ik ben geboren in Amsterdam Zuid, tussen het Dijsselhofplantsoen en het Albert Hahnplantsoen, zo’n beetje waar nu het Hilton hotel staat,’ vertelt Gies Beszelsen (1952) op zijn overvolle en gezellige kamer bij De Veste. Gies is een vrolijke en makkelijke prater die losjes associërend van de hak op de tak springt. Bij wijze van grapje en om zogenaamd te laten zien hoe goed hij zijn zaakjes nu op orde heeft trekt hij de deurtjes van het keukenkastjes boven zijn aanrecht open. ‘Kijk, maar,’ lacht Gies en de kastjes blijken van onder tot boven gevuld met niets dan kleurige pakjes kruidenthee.
‘Een mooie plek, Amsterdam Zuid,’ vervolgt Gies. ‘Mijn vader was koopman, zo heette dat toen. Mijn moeder was altijd met paarden bezig, zij was de dochter van een paardenfokker. Mijn vader boerde ook aardig, hij kocht dingen in Amerika en verkocht die weer door. Hij reed altijd Mercedes. Toen ik nog jong was verhuisden we naar een villa in Muiderberg aan het IJsselmeer. Ook een mooie plek en met een prachtig uitzicht. Altijd zwemmen in de zomer en als er ’s winters veel ijs lag, liepen we zo naar Pampus.

Opleiding

Ik ging naar de lagere school in Nederhorst de Berg en naar de mulo in Weesp, dat was het meest dichtbij. En daarna zat er voor mij ook nog een hbs-je in, het was net voor de Mammoetwet hè, toen had je nog geen vwo. De Eerste Christelijke H.B.S. aan de Amsterdamse Moreelsestraat, daar zat later het Sweelincklyceum. Op het naastgelegen Museumplein had je toen nog de kortste snelweg van Nederland.
Ik was nooit erg met de toekomst of een carrière bezig. Ik wilde wel journalist worden, maar nog liever ontdekkingsreiziger. Bij de universiteit heb ik me laten inschrijven voor niet-westerse talen, Sanskriet, Hindi, Urdu, dat leek me machtig interessant. Ik had toen ook nogal belangstelling voor filosofie en theologie.

In het Beatrixpark, 2005

Hip

Vlak voor mijn studie ben ik een paar maanden in Kopenhagen geweest. Daar had ik verschillende leuke jobs. Kopenhagen was indertijd een hele hippe en vlotte stad, meer nog dan Amsterdam. Leuke mensen van over de hele wereld, leuke meiden, mooie vrouwen. Als ik op vrijdag klaar was met mijn werk ging ik daar altijd naar een soort Paradiso, lekker swingen. En je had er Tivoli, een pretpark, midden in de stad.
Ik heb ook nog een blauwe maandag bij de ABN gewerkt aan de Herengracht en de Vijzelstraat. Eerst als administrateur effecten, daarna in duurdere baantjes.

Studie

Toen ik ging studeren aan de UvA, we zeiden in die tijd nog GU, van gemeentelijke universiteit, kreeg ik een beurs en had ik ineens 7.500 gulden op de bank, dat vond ik wel een mop. Ik las veel boeken, maar ik ging weinig naar college, dat geloofde ik verder wel. Misschien was ik een beetje verwend. Ik had mijn vrienden in het Gooi, die kende ik allemaal al vele jaren, zij hadden allemaal knoerten van huizen, alles was er altijd in overvloed.
Een beetje hennep roken, voetballen, eindeloos discussiëren en muziek maken. Wat wil je nog meer?

Gies in het Beatrixpark, foto Jildiz Kaptein

Muziek

We hadden natuurlijk een bandje. We speelden blues, rock en een beetje jazzy muziek. Ik was de drummer. Met een legaatje van mijn oma had ik een mooi drumstel gekocht, van Ludwig, dat is een goed merk. Bekkens en hi-hat van Paiste, ook goed. Ik luisterde net zo lang naar muziek, en hoe de drummers dat deden met al die breaks, tot ik het zelf na kon spelen. Blues is geen moeilijke muziek als drummer. Mitch Mitchell en Max Roach hoorden tot mijn favoriete drummers. Samen muziek maken is altijd leuk, paar biertjes erbij. Later heb ik nog wel eens opnames gehoord van onze band, daar stond ik toen zelf met mijn oren van te klapperen, dat was heel aardig.
Bij De Veste is er ook een band, ik speel soms mee op een bongootje.

Liefde

Op een gegeven moment woonde ik zo’n beetje naast onze oefenruimte aan de Haarlemmerweg, tegenover de Westergasfabriek. Bij woningbouwvereniging Patrimonium heb ik een record aan klachten verzameld wegens burengerucht. Ik had altijd teveel volk over de vloer. En waren altijd veel mensen in huis en dat trok weer anderen aan. Als de politie aan de deur kwam zei ik altijd: neem ze maar mee, ze hebben geen huis, regel maar een plek voor ze. In 1996 of 1997 ben ik ontruimd. Daarna heb ik een tijd bij een vriend gewoond, een schilder.
De liefde? Bijna had ik de ware gevonden. Ik heb een hele tijd verkering gehad met een Amerikaanse, een mooie meid. Maar toen het er op aan kwam wilde ze toch liever naar de USA dan bij mij in Amsterdam blijven en toen was die hele poppenkast weer voorbij.

Gies op zijn kamer bij De Veste, 2016, foto Jildiz kaptein

De wijde wereld in

Ik houd ervan om naar buiten te gaan, dat heb ik altijd gehad, ik kan goed dwarrelen. Lekker in mijn uppie de wijde wereld in, op de fiets naar de zee bijvoorbeeld. Naar Zandvoort, Noordwijk, Katwijk en Scheveningen, heerlijk is dat en gezellig ook.
North Sea Jazz, dat was vroeger in Den Haag, daar ging ik graag heen, daar kwam ik altijd een boel bekenden tegen uit het Gooi. Lekker uitfreaken aan zee. Gouden zon, blauwe lucht, wind, mensen om je heen, leuke meiden overal, een pijpje tabak roken. De midzomernachtfeesten in Ruigoord waren ook fantastisch.
Ik heb nog steeds een goede fiets, een Giant met acht versnellingen. Maar ik fiets nu kleinere rondjes, om Schiphol bijvoorbeeld. Ik loop nu meer, want lopen gaat lekker langzaam, dan zie je meer.

Kind aan huis

En toen woonde ik op straat. Eerst bij de Apollohal en later in het Beatrixpark. Daar had ik een provisorisch onderkomen gebouwd, een dak boven mijn hoofd. Ik vond op straat staan helemaal niet erg, het was eerder bevrijdend. De mensen uit de buurt ontdekten dat ik oorspronkelijk uit die buurt kwam en waren heel aardig, ik voelde me heel welkom. Ik was een van hen, ik was kind aan huis, ik hoorde daar thuis. Het was net of ik een eigen dorpje had gesticht in Zuid. Ik kreeg van iedereen geld en aandacht. “Hé meneer, ik heb u op televisie gezien,” zeiden ze en dan kreeg ik weer geld. Ik kon komen eten bij roeivereniging De Amstel en ook bij Vrijburg aan de Ruysdaelkade [als passantenpension Ruysdael nog altijd van HVO-Querido, red.]. Er valt veel van je af op straat. Je hebt nauwelijks zorgen, je hoef niks op te ruimen of schoon te maken.
In het Beatrixpark kwamen Glen en Saskia en andere mensen van het Mobiel team af en toe langs om te kijken hoe het ging en voor een praatje en werd ik verder lekker met rust gelaten.

Gies op zijn kamer bij De Veste, 2021

Lente

Toen het een keer heel hard vroor hadden Glen en Saskia een kamertje voor me bij Vrijburg. Dat zou voor eventjes zijn. Maar ik kreeg drie maaltijden per dag, het waren aardige mensen, je kon er douchen, ik vond het eigenlijk machtig interessant. Bij Vrijburg werkte Gita, een hele aardige vrouw en een begeleidster waar ik lekker mee kon lullen. Zij was Stier, ik ben Tweelingen, vandaar ook. Zij ging bij De Veste werken en ik miste haar dus toen ben ik met haar meeverhuisd, er was nog net een plekje voor mij over. Dat was nog in het oude gebouw hiernaast. Daar ben ik toen begonnen met de plantjes te verzorgen en dat doe ik nu nog steeds. Ik houd erg van het licht en het lichte groen van de lente.
Wonen is een soort loterij. Omdat ik op een rare manier in het oude gebouw terecht was gekomen, kon ik eigenlijk niet mee naar de nieuwbouw. Maar op een of andere maffe manier was er op het laatste moment hier toch een kamertje voor mij vrij. Ze kunnen me blijkbaar niet missen.

Zinvolle zorgen

Het scheelt enorm dat ik nooit aan de dope ben gegaan. Vroeger ging ik wel naar de coffeeshop, maar meer niet. Ik drink nu mijn hennepthee, ik rook mijn pijpje, gewoon met pijptabak, en dat is dat.
Het is hier een heel leuk en mooi buurtje geworden. Eerst waren wij het enige nieuwe gebouw in de straat, nu zijn er veel meer uit de grond gestampt. Ik vind het knotsgezellig hier. Er staat warm eten voor je klaar als je dat wilt. Het eten is de laatste trouwens tijd veel beter geworden, er is hier nu een vrouw uit India, zij kookt fantastisch. En mijn mentrix regelt alle administratieve rompslomp. Het is een goed kosthuis. Sinds ik met pensioen ben, heb ik trouwens nooit meer geldgebrek.
Ik denk niet ver vooruit, maar wel aan morgen. De dag van morgen is altijd belangrijk. Je moet boodschappen doen, schone kleren hebben, schone lakens, door een schoon raam naar buiten kunnen kijken. Op straat wilde vrij zijn van alle beslommeringen, nu zie ik dat net even anders. Het leven heeft geen zin zonder zorgen. Als je je helemaal nergens druk om maakt… Je moet proberen om er elke dag het leukste uit te halen.’

 

Deel dit verhaal:

Gies Beszelsen

Meer lezen?

Bekijk dan al onze verhalen.